Wanneer een individu verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, kan in sommige gevallen door een onderzoeksrechter beslist worden de verdachte aan te houden en in voorlopige hechtenis te plaatsen.
Wettelijke regeling van de voorlopige hechtenis
Uiteraard dient de beknotting van de vrijheid van een persoon die juridisch gezien onschuldig is strikt geregeld te worden. Immers is het principe dat iemand onschuldig is tot bewijs van het tegendeel – het zogenaamde vermoeden van onschuld – een hoeksteen van ons strafrecht.
De regels die het verloop van de voorlopige hechtenis bepalen, werden vastgelegd in de Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (WVH).
Van het grootste belang is de gerechtelijke controle over het verloop van de voorlopige hechtenis waarbij de beklaagde de garantie krijgt dat zijn voorlopige aanhouding in afwachting van zijn proces ten gronde regelmatig op diens strikte noodzaak wordt beoordeeld.
Zo zal de beklaagde binnen de 5 dagen na diens aanhouding dienen te verschijnen voor de Raadkamer die zal beslissen over de handhaving van de voorlopige hechtenis.
Tegen de beslissing van de Raadkamer kunnen de beklaagde en het Openbaar Ministerie beroep aantekenen bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling.
De vrijheid onder voorwaarden
Tijdens het verloop van de procedure kunnen aldus drie verschillende instanties beslissen de voorlopige hechtenis eventueel te beëindigen, met name de onderzoeksrechter, de Raadkamer en de Kamer van Inbeschuldigingstelling.
Indien beslist wordt de voorlopige hechtenis te beëindigen, kan deze vrijlating gekoppeld worden aan bepaalde voorwaarden. Men spreekt in dat geval van de zogenaamde “Vrijheid Onder Voorwaarden” (VOV).
De voorwaarden die door de Onderzoeksrechter, de Raadkamer of de Kamer van Inbeschuldigingstelling worden opgelegd dienen strikt nageleefd te worden. Zo niet loopt de beklaagde het risico om opnieuw in de gevangenis te belanden.
Ook de procedure van deze VOV wordt strikt geregeld door de Wet Voorlopige Hechtenis.
De maximale termijn voor de voorwaarden bedraagt drie maanden
De wet bepaalt onder andere dat de opgelegde voorwaarden voor een maximale termijn van drie maanden kunnen opgelegd worden.
Indien de voorwaarden na drie maand niet vermengd worden, komen deze automatisch te vervallen.
Ook voorziet de wet in de mogelijkheid voor de beklaagde om zich tot de Raadkamer of de rechtbank ten gronde te wenden om de voorwaarden eventueel te laten wijzigen.
Indien u of een familielid of kennis als beklaagde vervolgd wordt en in voorlopige hechtenis wordt geplaatst, is het dan ook van het grootste belang dat nagekeken wordt in welke mate een vrijheid onder voorwaarden mogelijk is. Indien u of uw familielid of kennis onder voorwaarde vrijgelaten wordt is een verdere juridische opvolging met betrekking tot deze voorwaarden eveneens van kapitaal belang.
Heeft u vragen over de voorlopige hechtenis?