In vorige blogberichten hebben wij reeds het principe van de bijzondere bewijswaarde van processen-verbaal aangehaald.
Nu we als advocaat in Antwerpen hier veel vragen over krijgen zullen wij hierna dieper ingaan op deze problematiek.
Algemene regel:
Artikel 62 van de Wegverkeerswet luidt als volgt:
“De overheidspersonen die door de Koning worden aangewezen om toezicht te houden op de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, stellen de overtredingen vast door processen-verbaal die bewijskracht hebben zolang het tegendeel niet is bewezen.
De vaststellingen gesteund op materiële bewijsmiddelen die door bemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd, hebben bewijskracht zolang het tegendeel niet is bewezen, wanneer het gaat om overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
De vaststellingen gesteund op materiële bewijsmiddelen die door onbemande automatisch werkende toestellen worden opgeleverd, hebben bewijskracht zolang het tegendeel niet is bewezen, wanneer het gaat om overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten vermeld in een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Wanneer een overtreding werd vastgesteld door onbemande automatisch werkende toestellen, wordt er melding van gemaakt in het proces-verbaal.
De automatisch werkende toestellen, gebruikt om toezicht te houden op de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, moeten, voor zover zij metingen uitvoeren, goedgekeurd of gehomologeerd worden, op kosten van de fabrikanten, invoerders of verdelers die de goedkeuring of homologatie aanvragen, overeenkomstig de bepalingen vastgesteld door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, waarin bovendien bijzondere gebruiksmodaliteiten van deze toestellen kunnen worden vastgesteld.
De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bijzondere voorwaarden voor het gebruik, de raadpleging en de bewaring van de gegevens die door deze toestellen worden opgeleverd, vaststellen. Wanneer de Commissie geen advies heeft uitgebracht binnen de haar wettelijk voorgeschreven termijnen, wordt zij geacht akkoord te gaan.
Onverminderd de bepalingen van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, mogen de toestellen en de inlichtingen die deze toestellen verstrekken, slechts worden gebruikt voor gerechtelijke doeleinden in verband met de bestraffing van de overtredingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, begaan op de openbare weg, alsook met het oog op de regeling van het wegverkeer.
Wanneer de toestellen bestemd zijn om te worden gebruikt als vaste uitrusting op de openbare weg, in afwezigheid van een bevoegd persoon, worden de plaatsing en de gebruiksomstandigheden bepaald tijdens overleg, georganiseerd door de bevoegde gerechtelijke, politionele en administratieve overheden, waaronder de wegbeheerders. De Koning bepaalt de bijzondere modaliteiten van dit overleg. De plaatsing op de openbare weg van vaste uitrustingen voor onbemande automatisch werkende toestellen, wordt uitgevoerd met instemming van de wegbeheerder.
Een afschrift van die processen-verbaal wordt aan de overtreders gezonden binnen een termijn van veertien dagen, te rekenen van de datum van vaststelling van de misdrijven. Indien de overtreder geen woonplaats of vaste verblijfplaats in België heeft, mag het afschrift van het proces-verbaal vervangen worden door de informatiebrief bedoeld in artikel 5 van de richtlijn 2015/413/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen.
In geval van overtreding van de bepalingen van de reglementen die voor de voertuigen een maximumvracht voorschrijven, kunnen de hierboven genoemde ambtenaren en beambten alsook de officieren van gerechtelijke politie, de bestuurders verplichten hun voertuigen te ontlasten van het vastgestelde overwicht.
Weigert een bestuurder zulks te doen, dan wordt het voertuig op kosten en risico van de overtreder of van hen die voor hem aansprakelijk zijn, ingehouden.”
Praktijk:
In de praktijk leidt dit artikel tot grote frustratie bij de rechts onderhorigen.
Immers heeft dit artikel tot gevolg dat de bewijswaarde als het ware wordt omgekeerd.
Voor zover het P.V. binnen de 15 dagen aan de overtreder wordt opgestuurd, dient de rechter ervan uit te gaan dat hetgeen dat er in het P.V. staat overeenkomt met de werkelijkheid.
Het is vanaf dan aan de overtreder om aan te tonen dat de elementen die in het P.V. opgenomen worden niet met de werkelijkheid overeenstemmen.
Dit bewijs is vaak quasi onmogelijk voor te leggen.
Dit wordt dan ook zeer regelmatig als bijzonder onbillijk ervaren door een verdacht die voor de Politierechter dient te verschijnen.
Tempering:
In een interessant vonnis heeft de Politierechter te Brussel op 20 oktober 2020 het principe als volgt getemperd:
“De bewijskracht die moet worden gehecht aan het P.V. zoals bepaald in artikel 62 Wegverkeerswet, eist dat de opgesteld zijn door gemachtigde personen bedoeld in artikel 3 Wegcode, dat zij enkel betrekking hebben op de verkeersovertredingen – terwijl die bewijskracht zich beperkt tot de materiële vaststellingen die de verbalisanten persoonlijk hebben gedaan – en dat een kopij van het P.V. binnen de 15 dagen na de vaststelling wordt verzonden naar de overtreder.
Als een strafonderzoek enkel het aanvankelijk P.V. bevat en geen enkel ander element, zoals het verhoor van de verdachte of foto’s die het probleem van de technische controle illustreren, kan de twijfel in het voordeel spelen van de beklaagde”.
In dit geval werd een voertuig door de politie gecontroleerd en werd een inbreuk op de artikelen 24, 26 en 81 van het K.B. van 15 maart 1968 inzake de technische vereisten van voertuigen.
Volgens de bepalingen in het K.B. voldeed het voertuig niet aan deze vereisten.
Andere elementen werden echter niet in het P.V. opgenomen.
Indien men artikel 62 zeer strikt zou toepassen, zou dit betekenen dat de rechter gehouden is om de inbreuk te weerhouden.
Desalniettemin heeft de rechter er anders over geoordeeld stellende dat de loutere vermelding van de inbreuk in het aanvankelijk P.V. zonder bijkomende elementen zoals gedetailleerde beschrijvingen, foto’s of een verhoor van de overtreder, niet volstaat om de beklaagde te veroordelen.
Het is toe te juichen dat de Politierechter artikel 62 van de Wegverkeerswet op een dergelijke manier interpreteert.
Dit zorgt er immers voor dat de vaak onbillijke gevolgen van dit artikel getemperd worden.
Dit dient dan ook toegejuicht te worden.
Heeft U vragen over strafrecht of verkeersrecht?
Contacteer Peterfreund & Associates, uw advocatenkantoor gevestigd in Antwerpen.