Vaak wordt in strafzaken door de verdediging aan de rechtbank gevaagd om een bepaalde getuigen ter zitting opnieuw te verhoren.
Rechters zijn hier vaak afkerig over nu dit vaak leidt tot een vertraging van de procedure.
Mag een rechter een dergelijk vraag weigeren?
EUROPEES VERDRAG VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS:
Conform artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bepaalt heel uitdrukkelijk dat elke beklaagde het recht heeft op een eerlijk proces.
Uit het artikel 6.1 EVRM volgt dat elke beklaagde de kans moet krijgen om het bewijs dat tegen hem wordt ingeroepen tegen te spreken.
SPECIFIEKE VOORWAARDEN:
M.b.t. de specifieke vraag naar de oproeping van getuigen in Strafzaken kan verwezen worden naar artikel 6.3.D EVRM.
Wat het verhoren van getuigen betreft bepaalt artikel 6.3.D EVRM dat elke beklaagde het recht heeft om de getuigen a charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van de getuigen a decharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval met getuigen a charge.
VERDUIDELIJKING HOF VAN CASSATIE:
In een recent arrest van 20 januari 2020 diende het Hof van Cassatie zich uit te spreken over deze problematiek.
Het Hof van Cassatie oordeelde als volgt:
“Art. 6.1 EVRM, waaruit in de regel volgt dat het tegen een beklaagde aangevoerde bewijs hem wordt voorgelegd tijdens een openbare terechtzitting en dat de beklaagde dit bewijs moet kunnen tegenspreken, en art. 6.3.d EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, vereisen dat, om een belastende verklaring van een tijdens het vooronderzoek gehoorde persoon als bewijs in aanmerking te nemen zonder dat de beklaagde de gelegenheid had die persoon als getuige op de terechtzitting te ondervragen, de rechter nagaat of:
(1) er ernstige redenen zijn voor het niet-horen van de getuige, d.w.z. feitelijke of juridische gronden die de afwezigheid van de getuige op de terechtzitting kunnen verantwoorden;
(2) de belastende verklaring het enige of doorslaggevende element is waarop de schuldigverklaring is gebaseerd, waarbij onder ‘doorslaggevend’ wordt verstaan bewijs dat dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat het het resultaat van de zaak heeft bepaald en
(3) er voor het niet kunnen ondervragen van de getuige voldoende compenserende factoren zijn, met inbegrip van sterke procedurele waarborgen. Dergelijke compenserende factoren kunnen bestaan in o.m. het toekennen van een mindere bewijswaarde aan dergelijke verklaringen, het voorhanden zijn van een video-opname van het tijdens het vooronderzoek afgenomen verhoor, wat een beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring mogelijk moet maken, het bestaan van bewijsmateriaal dat de inhoud van de tijdens het vooronderzoek afgelegde verklaring ondersteunt of bevestigt, de mogelijkheid om aan de getuige geschreven vragen te bezorgen of de gelegenheid die de beklaagde had om tijdens het vooronderzoek de getuige te ondervragen of te doen ondervragen en de mogelijkheid voor de beklaagde om zijn standpunt kenbaar te maken op het vlak van de geloofwaardigheid van de getuige of interne strijdigheden in die verklaring of strijdigheid met verklaringen van andere getuigen.
In de regel beoordeelt de rechter de invloed op het eerlijk proces van het niet-horen op de terechtzitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een belastende verklaring heeft afgelegd, aan de hand van de drie voormelde criteria en in de vermelde volgorde, tenzij één van de criteria van dermate overwegend belang is dat dit criterium volstaat om uit te maken of het strafproces in zijn geheel beschouwd al dan niet eerlijk verloopt. Het staat aan de rechter om, rekening houdende met de voormelde criteria, onaantastbaar in feite te oordelen of het niet-horen op de terechtzitting van een getuige die tijdens het vooronderzoek een voor de beklaagde belastende verklaring heeft afgelegd, diens recht op een eerlijk proces in zijn geheel beschouwd miskent, waarbij de rechter zijn beslissing moet baseren op concrete omstandigheden die hij aanwijst.
Niet naar recht verantwoord is de beslissing waarbij de rechter het verzoek tot het horen van getuigen afwijst op grond van de overweging dat de beklaagde zijn recht van verdediging heeft uitgeput door de verklaringen van de desbetreffende personen expliciet tegen te spreken, dat er mondeling tegenspraak werd gevoerd en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze getuigen op de terechtzitting andere zaken zouden verklaren. Uit die redengeving blijkt immers niet dat de rechter het verzoek om het horen van deze personen op de terechtzitting heeft beoordeeld aan de hand van de drie voormelde criteria.”
Het Hof van Cassatie heeft dan ook bevestigd dat een rechter de vraag naar het horen van getuigen steeds uitgebreid dient te motiveren aan de hand van een toetsing van 3 specifieke criteria.
Heeft U vragen over dit artikel of over het strafrecht in het algemeen?
Contacteer Peterfreund & Associates, uw advocatenkantoor in Antwerpen.